Delen
Inhoudingsvrijstelling ten gunste (deels) niet vpb-plichtige organisaties | HLB Blömer
Menu
Actueel

Inhoudingsvrijstelling ten gunste (deels) niet vpb-plichtige organisaties

Gepubliceerd op

Met ingang van 2024 treedt voor de dividendbelasting een wijziging op die voordelig kan uitwerken voor niet vennootschapsbelastingplichtige stichtingen of verenigingen. Hoe dat zit leest u hier.

Inhoudingsvrijstelling ten gunste (deels) niet vpb-plichtige organisaties

Tot dusver moet dividendbelasting worden ingehouden wanneer bijvoorbeeld een besloten vennootschap dividend uitkeert aan haar aandeelhoudende – van vennootschapsbelasting vrijgestelde of daaraan niet onderworpen – stichting of vereniging. Deze aandeelhouders kunnen de ingehouden dividendbelasting vervolgens terugvorderen via een (‘omslachtige’) teruggaafprocedure bij de Belastingdienst die vaak enige maanden in beslag neemt.

Met ingang van 1 januari 2024 ontstaat nu een nieuwe mogelijkheid om deze procedure te voorkomen. Met het verkrijgen van een zogeheten ‘kwalificatiebeschikking’ van de Belastingdienst kan voortaan beroep worden gedaan op een inhoudingsvrijstelling dividendbelasting. Gebruik van deze nieuwe faciliteit voorkomt praktisch liquiditeitsbeslag die de inhouding, afdracht en terugvordering van dividendbelasting anders zou vragen; eveneens beperkt dit uitvoeringslasten.


Teruggaafprocedure bij uitkering dividenden door vennootschappen

Dividenduitkeringen aan rechtspersonen die niet of slechts gedeeltelijk zijn onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting (denk aan een onderwijs- of zorginstelling, in de rechtsvorm van een stichting of vereniging), zijn tot dusver veelal belast met 15% dividendbelasting. Bij de uitkering van dividend door een vennootschap aan dergelijke aandeelhouders, dient deze vennootschap de dividendbelasting gebruikelijk in te houden en op aangifte af te dragen aan de Belastingdienst. De instelling-aandeelhouder kan de dividendbelasting vervolgens terugvorderen bij de Belastingdienst. In economische zin drukt deze heffing daarmee niet op het dividendrendement van de instelling. Praktisch is de route wel omslachtig en kostbaar in de uitvoering, met kans op een fout in de procedure en met liquiditeitsbeslag gedurende de periode waarin de belasting bij de Belastingdienst berust.

In de praktijk houden stichtingen en verenigingen van uiteenlopende aard hun aandelenbelangen in dergelijke inhoudingsplichtige vennootschappen. Denk hierbij aan goede doelen, non-gouvernementele organisaties of musea, maar ook branche- of beroepsorganisaties kunnen dividendopbrengsten genieten. In relatie tot deze regelgeving voor de dividendbelasting is de mogelijke fiscale duiding van de aandeelhouder als ‘Algemeen Nut Beogende Instelling’ (ANBI), ‘Sociaal Belang Behartigende Instelling’ (SBBI) en/of btw-ondernemer nauwelijks relevant. Wél relevant kan haar eventuele partiële vennootschapsbelastingplicht zijn en/of haar activiteiten die niet meer omvatten dan enkel passief, normaal vermogensbeheer.


Kwalificatiebeschikking

Is uw organisatie niet (of slechts gedeeltelijk) onderworpen aan de vennootschapsbelasting en verwacht u in de toekomst (incidenteel of met regelmaat) dividenden te gaan ontvangen? Dan kan uw instelling met ingang van 1 januari 2024 een zogeheten ‘kwalificatiebeschikking’ aanvragen bij de Belastingdienst.

Hoewel de inhoud van het formulier of de procedure om de kwalificatiebeschikking aan te vragen nog niet geheel bekend is op moment van schrijven van dit artikel, lijkt een instelling logischerwijs in aanmerking te komen voor een kwalificatiebeschikking als zij eerder al voldeed aan de vereisten voor teruggaaf ingevolge artikel 10 Wet op de dividendbelasting 1965. Een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van een kwalificatiebeschikking is dat de organisatie de uiteindelijke gerechtigde is van de dividenduitkering en het dividend opkomt in haar (voor de vennootschapsbelasting) onbelast domein.

Met ingang van 1 januari 2024 kan uw instelling de Belastingdienst verzoeken om, via een voor bezwaar vatbare beschikking, vast te stellen dat u (gedeeltelijk) vrijgesteld bent van vennootschapsbelasting. De verkregen kwalificatiebeschikking geldt vervolgens voor een periode van – in beginsel – vier jaar. Het wordt mogelijk om het verzoek kwalificatiebeschikking digitaal in te dienen bij de Belastingdienst, via ‘Mijn Belastingdienst Zakelijk’. Uiteraard kan uw fiscaal adviseur de kwalificatiebeschikking ook namens u aanvragen.

Gezien de bewijslast die de Belastingdienst voor de dividendbelasting gebruikelijk verlangt bij teruggaaf verzoeken, lijkt een verklaring door de organisatie te kunnen volstaan waarin zij aangeeft te voldoen aan de voorwaarden voor teruggaaf. Mocht een nadere argumentatie bij de (gedeeltelijk) niet-onderworpen vennootschapsbelastingpositie worden vereist, dan is uw fiscaal adviseur allicht in staat om daarin te voorzien. Ons weet u bij vragen vast wel te bereiken.

De kwalificatiebeschikking bemachtigd, en nu?

Is uw organisatie eenmaal in het bezit van een geldige kwalificatiebeschikking en vindt een dividenduitkering plaats?

Dan kunt u afschrift van de kwalificatiebeschikking verstrekken aan de uitkerende vennootschap. Op verzoek kan door de vennootschap in de aangifte dividendbelasting voor de inhoudingsvrijstelling worden gekozen. Voor de uitkeringsgerechtigde organisatie is de vrijstelling van de inhouding van dividendbelasting een voordelige fiscale faciliteit; of dat ook altijd geldt voor de uitkerende vennootschap blijft de vraag.

Voor (beursgenoteerde) vennootschappen met veel aandeelhouders lijken de bijkomstige administratieve lasten een reden te kunnen zijn om de inhoudingsvrijstelling niet toe te passen. De uitkerende vennootschap moet van haar aandeelhouders de kwalificatiebeschikkingen in haar administratie opnemen. Daarnaast moeten in de aangifte dividendbelasting worden aangegeven het bedrag aan dividend waarvoor de vrijstelling wordt toegepast, de naam van de uitkeringsgerechtigde kwalificerende instelling(en) én diverse identificatiegegevens.

Naast aanvullende administratie brengt dit voor de uitkerende vennootschap ook een (naar onze inschatting) beperkt risico op foutjes in de aangifte. De Belastingdienst kan achteraf gebleken onterecht gebruik van de inhoudingsvrijstelling mogelijk ook corrigeren, ten laste van de uitkerende vennootschap óf van de uitkeringsgerechtigde organisatie.

Voldoet de aandeelhoudende instelling niet langer aan de voorwaarden voor de kwalificatiebeschikking (en gemoeide inhoudingsvrijstelling bij de vennootschap) dan moet de instelling daarvan melding doen aan de Belastingdienst, in ieder geval vóór de eerstvolgende dividenduitkering. Het verkrijgen van een kwalificatiebeschikking ontslaat de stichting of vereniging dus niet van de verplichting om de eigen vennootschapsbelastingpositie te monitoren; óók in de periode waarvoor de deze beschikking werd verleend. Indien de feitelijke situatie van de organisatie tussentijds gewijzigd blijkt, kan ook de Belastingdienst op eigen initiatief de kwalificatiebeschikking wijzigen of intrekken.

Wenst uw organisatie gebruik te maken van de voordelen van een kwalificatiebeschikking bij aanstaande dividenduitkeringen in 2024 en volgende jaren? Vraag deze beschikking dan vooral tijdig aan en verstrek daarvan ook afschrift aan de vennootschap. Maak daar uw wens kenbaar om de inhouding van dividendbelasting achterwege te laten. Heeft uw organisatie op grond van haar aandelenbelang een ‘controlerende zeggenschap’ in de vennootschap, dan verwachten wij over de toepassing van de nieuwe vrijstelling praktisch weinig discussie tussen de beiden.


Conclusie

Voor een kwalificerende, aandeelhoudende stichting of vereniging kan het verkrijgen van een kwalificatiebeschikking vanaf 1 januari 2024 voordeel bieden bij het genieten van een dividenduitkering: minder administratieve lasten en geen tijdelijk liquiditeitsbeslag.

Het aanvragen van een kwalificatiebeschikking krijgt digitaal vorm per 1 januari 2024, maar vooralsnog blijft de inhoud van het verzoek (aanvraagformulier) onbekend. 

Omdat uw instelling en de uitkerende vennootschap gezamenlijk moeten overeenstemmen van de inhoudingsvrijstelling gebruik te maken, lijkt het verstandig om hierover afstemming te zoeken; in ieder geval voorafgaand aan een dividenduitkering, maar beter nog alvorens de kwalificatiebeschikking aan te vragen. 

Naar onze mening gaat deze nieuwe fiscale faciliteit in de praktijk een zeer welkome tegemoetkoming bieden voor vrijgestelde en (deels) niet-vennootschapsbelastingplichtige stichtingen en verenigingen.

Heeft u nog vragen?

Neem direct contact op met mr. Jos van Bavel, Fiscalist | Partner (associate) bij HLB Blömer in Nieuwegein.

Stuur een e-mail of bel +31 (0)30 605 85 11
mr. Jos van Bavel

Heeft u nog vragen?

Neem direct contact op met Matthijs Meijberg, Junior Belastingadviseur bij HLB Blömer in Nieuwegein.

Stuur een e-mail of bel + 31 (0)30 605 85 11
Matthijs Meijberg